Onderwijsrecht: actuele onderwerpen

primair onderwijs / voortgezet onderwijs / middelbaar beroepsonderwijs / hoger onderwijs

advocaat onderwijsrecht

Nieuwsberichten

CBHO doet uitspraak in kwesties decentrale selectie geneeskunde VU

Het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs heeft recent een aantal uitspraken gedaan in de kwestie omtrent de decentrale selectie geneeskunde aan de Vrije Universiteit. De VU heeft, vanwege de perikelen omtrent het coronavirus, besloten de selectieprocedure te wijzigen. Daarnaast gaat het nodige mis bij de toekenning van rangnummers.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, stelt 50 extra plaatsen beschikbaar voor studenten die door de kwestie gedupeerd zijn. Een aantal studenten valt echter buiten de boot en besluit beroep aan te tekenen bij het CBHO.

De uitspraken zijn inmiddels te vinden op de website van het CBHO. Een enkeling heeft gelijk gekregen. In zijn algemeenheid komt het CBHO tot het oordeel dat de VU de selectieprocedure vanwege het coronavirus heeft mogen aanpassen. Daarin is zorgvuldig gehandeld. In individuele gevallen had een student toch een plaats aangeboden moeten krijgen, doch over de linie is juist gehandeld.

De uitspraken scheppen duidelijkheid over het toetskader in geval van onvoorziene omstandigheden die directe actie verlangen, zoals Covid-19.

Bron: cbho.nl

CBHO oordeelt over onderzoekshandeling fraude

Een studente aan de Vrije Universiteit wordt aangesproken op een vermoeden van fraude. Dat vermoeden kan echter niet worden onderbouwd. De studente wordt, om elke twijfel wel te nemen, verzocht haar these ten overstaan van twee onafhankelijke deskundigen te verdedigen.

De studente kan zich niet met de gang van zaken verenigen en stelt de kwestie aan de orde bij het College van Beroep voor de Examens. Het CBE acht het beroep ongegrond. De studente laat het er niet bij zitten en gaat door naar het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs.

De belangrijkste overweging van het CBHO is de volgende:

Omdat de verdediging het vermoeden van fraude volgens de examensubcommissie niet heeft kunnen bevestigen, heeft zij geen bestuurlijke sanctie opgelegd als bedoeld in artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Gelet op het voorgaande dient de verdediging ten overstaan van de deskundigen te worden aangemerkt als een onderzoekshandeling in verband met het vermoeden van fraude. Daarmee is de brief van 21 november 2019 niet zelfstandig op rechtsgevolg gericht, maar gaat het om een feitelijke (onderzoeks)handeling. De brief heeft immers slechts feitelijk tot gevolg dat appellante in de gelegenheid wordt gesteld haar masterthese te verdedigen. 

Het beroep van de studente wordt op dit punt niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak opent de weg naar de civiele rechter. Uit de uitspraak volgt immers dat de onderzoekshandeling an sich niet gebaseerd is op een bevoegdheid voortvloeiende uit de WHW. To be continued?

Uitspraak 12 augustus 2020, CBHO 2020/049

CBHO verklaart beroep tegen negatief bindend studieadvies gegrond

Een studente aan de Universiteit van Amsterdam tekent beroep aan tegen een negatief bindend studieadvies (nbsa). Zij voert aan dat zij vanwege persoonlijke omstandigheden (familieomstandigheden) niet aan de studievoortgangsnorm heeft kunnen voldoen.

De examencommissie werpt de studente tegen dat zij haar omstandigheden pas aan het eind van het studiejaar heeft gemeld, zodat het causaal verband tussen die omstandigheden en het studieverloop niet meer vast te stellen is. De studente kan zich hiermee niet verenigen. Zij meent dat de studieadviseur in de kwestie had moeten worden betrokken.

Het College van Beroep voor de Examens verklaart het beroep ongegrond. In beroep bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs wordt de studente alsnog in het gelijk gesteld. Zij mag haar studie voortzetten. Met de uitspraak wordt nogmaals bevestigd dat de onderwijsinstelling niet lichtvaardig aan persoonlijke omstandigheden voorbij kan gaan. Ook als een student langer dan één jaar ingeschreven staat, hoeft dit niet het einde van de studie te betekenen.

Uitspraak 10 augustus 2020, CBHO 2019/210

CBHO schept duidelijkheid over toepassing artikel 7:28 Awb

Een student aan de Universiteit van Tilburg gaat in beroep tegen een negatief bindend studieadvies (nbsa). Naar aanleiding van zijn beroep, wordt besloten de student een kans te geven en het nbsa in te trekken.

De student meent dat op terechte gronden beroep is aangetekend en wenst een tegemoetkoming in de proceskosten. Hij trekt het beroep in en verzoekt het College van Beroep voor de Examens (CBE) de examencommissie op grond van artikel 7:28 Awb in de kosten van de procedure te veroordelen.

Het CBE volgt de procedure niet correct. De student besluit daarom in beroep te komen bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs. Het CBHO acht het beroep ongegrond, doch bevestigt met zijn uitspraak dat een student bij intrekking van het beroep bij het CBE op grond van artikel 7:28 Awb kan verzoeken om toekenning van een proceskostenveroordeling. Daarmee schept het CBHO duidelijkheid over de toepassing van voornoemd artikel en hoe om te gaan met dergelijke verzoeken.

Uitspraak 24 juli 2020, CBHO 2020/045

CBHO acht sanctie HvA in verband met plagiaat te zwaar

Een student aan de Hogeschool van Amsterdam wordt door de examencommissie aangesproken op plagiaat. Omdat in een eerder studiejaar sprake is geweest van een onregelmatigheid, wordt besloten tot een zware sanctie. De student wordt gedurende een periode uitgesloten van het onderwijs. De sanctie ziet op meerdere vakken.

De student beroept zich op het feit dat geen sprake is geweest van opzet en dat het gaat om plagiaat van zeer beperkte omvang. In een opdracht van meer dan 100 pagina's, is bij één tekening (die in optiek van de student bovendien buiten de opdracht valt) een onvolledige bronvermelding opgenomen.

Door de examencommissie is meegewogen dat de student onjuist dan wel tegenstrijdig zou hebben verklaard. Daarmee kan de student zich niet verenigen. De student acht de sanctie disproportioneel en weerspreekt hetgeen door de docent is betoogd.

Het CBHO volgt de student, en komt tot het oordeel dat de proportionaliteit van de sancties ondeugdelijk is gemotiveerd. Ondanks de beperkte omvang, wordt plagiaat aangenomen. De sanctie wordt teruggebracht tot uitsluiting van het tentamen van het vak waarin het plagiaat is geconstateerd.

Uitspraak 15 juli 2020, CBHO 2020/063

CBHO schept duidelijkheid over invulling Iudicium Abeundi

Een student geneeskunde aan de Erasmus Universiteit maakt zich over de jaren schuldig aan meerdere gedragingen. Na beëindiging van de relatie tussen de student en een leerling-verpleegkundige heeft de student gedreigd om opwindende selfies van haar op te hangen in het Elisabeth Tweesteden Ziekenhuis, het ziekenhuis waar zij als leerling-verpleegkundige zou gaan werken. Deze laatste gedraging doet de universiteit besluiten de inschrijving van de student op grond van artikel 7.42a van de WHW (het zogenoemde Iudicium Abeundi) te beëindigen. Het hanteren van deze bevoegdheid brengt met zich dat de student de opleiding niet kan afronden, ook niet aan een andere universiteit.

Naast een betwisting van de verweten gedragingen en de ernst daarvan, stelt de student zich op het standpunt dat de gedragingen in tuchtrechtelijk opzicht niet zouden leiden tot een ontzegging van de bevoegdheid het beroep van arts uit te oefenen en de doorhaling van de inschrijving in het BIG-register.

In zijn uitspraak licht het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs toe hoe het beoordelingskader dient te worden ingevuld. Het CBHO overweegt:

'Zoals uit overweging 2.5.2 volgt, is hierbij niet doorslaggevend dat de gedragingen van appellant in tuchtrechtelijk opzicht zouden leiden tot een
ontzegging van de bevoegdheid het beroep uit te oefenen en de doorhaling van de inschrijving in het BIG-register. De ter zitting van het College aangehaalde tuchtrechtelijke uitspraken, die volgens appellant gaan
over ernstigere gedragingen en niet hebben geleid tot de zwaarste tuchtrechtelijke sanctie, leiden daarom niet tot het beoogde doel.'

Uit de uitspraak volgt dat niet lichtvaardig mag worden besloten de student op grond van het Iudicium Abeundi uit te schrijven, doch dat niet per definitie sprake hoeft te zijn van gedragingen die, bij de uitoefening van het beroep van arts, tot ontzetting uit het beroep zouden leiden. In de onderhavige kwestie was van belang dat de student eerder soortgelijk gedrag had vertoond, doch volgens de universiteit niet corrigeerbaar bleek te zijn. De universiteit heeft daarom in redelijkheid van de bevoegdheid neergelegd in artikel 7.42a WHW gebruik mogen maken.

Uitspraak 26 juni 2020, CBHO 2019/156

Overzicht

Volgen

Contactformulier

Contactgegevens

  • Parkstraat 20, 2514 JK Den Haag
  • tel: 070-3235825
  • fax: 070-3233629
  • e-mail: info@onderwijsrecht.nl

Copyright 2018 Verspaandonk Advocatuur