De Universiteit van Amsterdam heeft een student die zich wilde aanmelden voor de bacheloropleiding Fiscaal Recht ten onrechte geweigerd. Op grond van het inschrijvingsbesluit dient de student in het bezit te zijn van een VWO-diploma, dan wel een hbo-propedeuse Nederlands Recht. De student kan ook op grond van een andere hbo-propedeuse worden toegelaten, doch dient dan tevens een VWO-certificaat Nederlands (staatsexamen) te kunnen overleggen.

De student in kwestie was in het bezit van een hbo-propedeuse Bedrijfseconomie. Hem was vóór aanmelding verteld dat dit voldoende zou zijn. Na de start van het studiejaar bleek dit toch niet het geval te zijn en het verzoek om inschrijving werd geweigerd. De student achtte dit onterecht. In het kader van zijn hbo-propedeuse had hij met succes een vak Nederlands afgerond. Daarnaast had hij één jaar lang aan de opleiding Fiscaal Recht aan de Erasmus Universiteit gestudeerd. Ook op die opleiding had de student de verplichte toets Nederlands met succes afgerond.

Volgens de student ontbrak het aan een grond hem anders te behandelen dan de student met een hbo-propedeuse Nederlands Recht en diende de door hem afgelegde taaltoetsen te worden geaccepteerd. Met een beroep op de in de regelgeving opgenomen hardheidsclausule, werd dit betoog door het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO) overgenomen. De student was hangende de procedure al op grond van een voorlopige voorziening tot het onderwijs toegelaten, en mocht zijn opleiding na de uitspraak van het CBHO voortzetten.

Uitspraak 28 juni 2019, CBHO 2019/042.7