Een student gaat in beroep bij het College van Beroep voor de Examens (CBE) van Hogeschool Rotterdam. Het beroep wordt gegrond verklaard, doch op het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding wordt niet besloten. Nadat dit aan de orde wordt gesteld, wordt aangegeven dat geen recht op een proceskostenvergoeding zou bestaan nu het CBE geen bestuursorgaan zou zijn en er geen sprake zou zijn van een besluit. Dit laatste standpunt is vreemd, nu het CBE de student zélf in het beroep heeft ontvangen in plaats van het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De student verwezen naar het College van Bestuur, om daar een verzoek om financiële compensatie in te dienen.

Omdat het standpunt van het CBE evident onjuist is, wordt op principiële gronden beroep aangetekend. Het CBHO maakt korte metten met het standpunt van het CBE en verklaart het beroep kennelijk gegrond. Het CBE wordt veroordeeld tot de proceskosten. Dat een verzoek kan worden ingediend bij het College van Bestuur, is niet relevant. Daarnaast bevestigt het College dat een waarschuwing ten aanzien van vermeende fraude (in de zin van de WHW) uit oogpunt van rechtsbescherming met een Awb-besluit gelijk moet worden gesteld. De waarschuwing telt immers mee als er nogmaals een situatie van vermeende fraude speelt.

Uitspraak 3 april 2019. CBHO 2018/197.6